Het Limburgse vakwerkhuis is een geraamtebouw.
Balken, stijlen en regels werden onderling met elkaar verbonden door houten pennen en toognagels.
Het fundament bestond uit streekeigen materiaal zoals keien, mergel en vuursteen en de vloer bestond uit leem.
Zodra het bouwskelet klaar was werden de open vakken gedicht met eerst een vlechtwerk van takken en wilgentenen.
Daarna werd het met natte leem, vermengd met kort stro dichtgesmeerd.
De eerste hoeveelheid werd met kracht tegen het vlechtwerk gegooid, zodat het goed doordrong in de kleine openingen.
Het uiteindelijke pleisterwerk werd gedaan met fijne leem gemengd met vlasstro of paardenhaar.
Pas in de 16e eeuw begon men het balkwerk zwart te verven, aanvankelijk met lampenzwart en lijnolie, later met teer.
DSC_0209